-
1 hij stak haar stilletjes wat geld toe
hij stak haar stilletjes wat geld toeDeens-Russisch woordenboek > hij stak haar stilletjes wat geld toe
-
2 hij stak haar stilletjes wat geld toe
hij stak haar stilletjes wat geld toeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij stak haar stilletjes wat geld toe
-
3 zij stak haar arm door de zijne
zij stak haar arm door de zijneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij stak haar arm door de zijne
-
4 steken
1 [verwonden] stab♦voorbeelden:2 dat steekt (hem) • that sticks in one's/(his) throatII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [in iets vastprikken] stick2 [in een omhulsel bergen] put, place3 [in een plaats/richting/toestand brengen] put6 [door te treffen in een toestand brengen] stab♦voorbeelden:steek dat bij je • put it in your pocketzijn geld in een zaak steken • put one's money in an undertakingiemand in de nieuwe kleren steken • set someone up in new clotheshij stak de handen in de zakken • he put/stuck his hands into his pocketseen hand in het water steken • dip a hand into the wateriets in elkaar steken • put something together5 asperges/turf steken • cut asparagus/peatiemand overhoop steken • stab someone to death1 [vastzitten] stick2 [in iets/ergens zijn] be3 [gevoel van pijn veroorzaken] sting♦voorbeelden:ergens in blijven steken • get stuck/bogged (down) in somethingplotseling blijven steken • stop deaddaar steekt iets achter • there is something behind itdaar steekt meer achter • there is more to it than meets the eyede sleutel steekt in het slot • the key is in the lockde zon steekt • the sun burns -
5 stilletjes
1 [met weinig gerucht, beweging] tranquillement2 [stiekem] secrètement♦voorbeelden:stilletjes verdwijnen • s'esquiver -
6 stilletjes
-
7 steken
1 [algemeen] piquer2 [verwonden] blesser (avec un objet pointu)3 [grieven] blesser4 [opbergen; bevestigen] mettre♦voorbeelden:haar ogen steken van de slaap • elle a les yeux lourds de sommeilde zon steekt • le soleil piquehij had de agent een mes in de rug gestoken • il avait planté un couteau dans le dos de l'agentiemand overhoop steken • poignarder qn.hij stak zich met een speld in de vinger • il s'est piqué le doigt avec une épingleeen ring aan zijn vinger steken • mettre une bagueeen stok in de grond steken • enfoncer un bâton dans le soleen bril in de koker steken • ranger des lunettes dans leur étuizich in het zwart steken • s'habiller en noiriets in elkaar steken • monter qc.1 [vastzitten] être coincé2 [ergens zijn] se trouver3 [doorborend kijken] lancer des regards méchants♦voorbeelden:1 ergens in blijven steken • être coincé qp.ergens blijven steken • rester en panne qp.het mes stak in de boom • le couteau était planté dans l'arbredaar steekt iets achter • il y a qc. là-dessousuit de toren stak een vlag • il y avait un drapeau sur la tour→ link=nauw nauw -
8 op
op1I 〈 bijwoord〉1 [omhoog] up2 [met betrekking tot een plaats/toestand] up♦voorbeelden:hij stak zijn paraplu op • he put his umbrella upde straat op en neer lopen • walk up and down the street¶ het kan niet op! • there's no end to it!vraag maar op! • ask/fire away! 〈ook → link=op-en-top op-en-top〉II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:het geld/mijn geduld is op • the money/my patience has run outdie jas is op • this jacket has had itde voorraad is op • the supplies have run outop is op • when it's gone it's gonehij is op van de zenuwen • his nerves are gone/shot————————op2〈 voorzetsel〉1 [met betrekking tot een plaatselijke betrekking] in ⇒ on, at2 [met betrekking tot een verhouding] in ⇒ to3 [met betrekking tot een onmiddellijke nabijheid] in ⇒ on, at4 [met betrekking tot een richting] on ⇒ at5 [met betrekking tot een tijdstip] on ⇒ at, in6 [met betrekking tot de wijze waarop] on ⇒ at, in7 [met betrekking tot het doel] for♦voorbeelden:op een bus/motor rijden • drive a bus, ride a motorcycleop de begane grond • on the ground floorop de Herengracht/de hoek wonen • live on the Herengracht/the cornerde grote wijzer staat op tien • the big hand is on/at tenop jou na iedereen • everyone else (but you)de auto loopt 1 op 8 • the car does 8 km to the litreéén op de duizend • one in a thousandop één na de laatste • the second lastde op zeven na grootste industrie • the eighth largest industryde hele familie op één zoon na • the whole family except one son4 een raam op het zuiden • a window on/facing the southlater op de dag • later in the dayop negenjarige leeftijd • at nine (years of age)op maandag • (on) Mondayop een maandag • on a Mondayop vakantie • on holidaytot op vandaag • right up until todayop zijn vroegst • at the earliestop zijn Frans • in the French way/mannerop zijn minst • at (the very) leastop verre na niet • not by a long shotop zijn snelst • at the quickestop geld uit zijn • be out for/after moneyop een instrument spelen • play an instrument
См. также в других словарях:
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
stecken — festhaften; befestigen; festhängen; anfügen; anhängen; ausplaudern; enthüllen; verraten; offenbaren; preisgeben; investieren; pumpen … Universal-Lexikon
Stecken — Stock; Rute; Stange; Stab * * * 1ste|cken [ ʃtɛkn̩] <tr.; hat: a) (etwas mit einer Spitze Versehenes) so in etwas fügen, dass es haften bleibt: die Nadel in den Stoff stecken; den Stock in den Boden stecken. Syn.: ↑ spießen … Universal-Lexikon
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
St-Martin de Vic — Kirche St Martin de Vic, von Südost Cho … Deutsch Wikipedia
Bock — 1. Alte Böcke haben harte (steife) Hörner. – Henisch, 441; Simrock, 1173; Grimm, II, 206. Von alten Liebhabern. Aber auch um zu warnen, ohne weiteres den alten Streiter zu verachten, blos weil er alt ist. Uebung hat ihn versucht, Gewohnheit ihn… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Fleisch — 1. Alles Fleisch ist Heu. – Psalm 101, 12; Schulze, 38. Jeder Mensch ist sterblich. Frz.: Tout ce qui est chair, est périssable. (Gaal, 467; Starschedel, 395.) 2. Alt Fleisch gibt fette Suppen. – Winckler, II, 95; Henisch, 1135; Petri, II, 13;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hans Blüher — (* 17. Februar 1888 in Freiburg in Schlesien; † 4. Februar 1955 in Berlin) war ein deutscher Schriftsteller und Philosoph. Als frühes Mitglied und „erster Historiker“ der Wandervogelbewegung erlangte er in jungen Jahren große… … Deutsch Wikipedia
Kleidung — Anziehsachen (umgangssprachlich); Sachen (umgangssprachlich); Outfit; Zeug (umgangssprachlich); Gewand; Garderobe; Kleider; Bekleidung; Klamotten ( … Universal-Lexikon
Einmal — 1. Aanmol müssen mer all dran. – Tendlau, 771. Dem Tode kann keiner entgehen. 2. Aeinmoal is alle Dage nit, un tweimoal is nit faken (oft). (Arnsberg.) – Firmenich, I, 353, 16. 3. Auf einmal aller Kinder Pathe werden ist mislich. 4. Besser einmal … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Knochen — 1. Aus fremden Knochen ist gut Mark kochen. 2. Besser an einem Knochen klauben, als gar kein Fleisch. Span.: Quien te da el hueso no te querria ver muerto. (Don Quixote.) 3. Das sind Knochen von dem verbotenen Fleisch, das die Klosterfrauen… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon